Wat vooraf kwam
Sinds ik van het bestaan van de Dragon’s Back Race (DBR) gehoord had, ik schat een goeie 6 jaar geleden, speelde deze wedstrijd in mijn hoofd… Ooit wou ik deze 5-daagse tocht over de toppen van Wales lopen. En die goesting nam zeker niet af toen ik in 2016 de Vegan 3000 Ultra in Snowdon National Park liep. Maar 5 dagen over dergelijk terrein, daar was ik nog lang niet klaar voor. In het voorjaar van 2018 deed ik een sprong in het diepe door me in te schrijven.
Zoals te lezen op de race-website: The route is 315km with 15,500m of height gain across wild, trackless, remote and mountainous terrain. It is nota trail race! It is, however, an incredible journey.
Wist ik toen veel hoe mijn lopen en blessureproblemen zouden evolueren… Het Noorse avontuur tijdens de zomer 2018 was uiteraard mooi meegenomen in de aanloop naar de DBR, maar het lopen in het najaar was toch niet veel soeps. Gelukkig kon ik in het late najaar wel stilaan aan een richtplanning beginnen werken. Hierbij mikte ik vooral op een redelijk aantal stevige trainingsweekends met 3 aaneensluitende trainingen van 2-2,5+ uur. Doordat het schipperen bleef om de Achillespeesblessure onder controle te houden kon ik mijn volume echter niet te drastisch opvoeren en moest ik vooral naar mijn lichaam proberen luisteren. Uiteindelijk kwam ik qua basisvolume aan 80-100 km met een kleine 1000 hoogtemeters per week. Een pak minder dan ik gehoopt had, maar de paar echt stevige loopweekends in combinatie met een succesvolle verkenningsloop in Brecon Beacons (waar de laatste dag van de wedstrijd door trekt) kreeg ik er toch vertrouwen in dat het toch zou moeten lukken om 2 à 3 dagen na elkaar te lopen. Ik had me er mentaal op voorbereid dat ik sowieso dag per dag zou moeten evalueren. Des te meer toen ik 10 dagen voor de wedstrijd een training moest inkorten door pijn aan de voorkant van mijn linkervoet (Tibialis anterior). Op dergelijk ruig terrein zou dat probleem makkelijk weer opduiken, al hoopte ik natuurlijk eerder laat dan vroeg.
Vroege verkenning in Brecon Beacons in april 2019
Zaterdag 18 mei, 2 dagen voor de wedstrijd, reis ik al af naar Conwy in Noord-Wales om er de volgende dag het registratieproces te doorlopen (controle materiaal, labelen van tassen, ontvangst GPS-tracker en “dibber”,…), de verplichte race-briefing en het buffet bij te wonen. Hier maak ik ook voor het eerst kennis met 2 andere Belgen, Stef Maginelle en Kasper Vanherpe, maar veel energie om andere deelnemers aan te spreken heb ik niet, de start kan er nu niet snel genoeg zijn voor mij.
Dag 1 – Het vertrek
Doordat ik nog voor 6u een tas moet afgeven en de start pas om 7u is heb ik een zee van tijd om Conwy Castle te verkennen, maar ook hier kan het niet snel genoeg gaan. Pas bij het verlaten van de kasteelmuren start de klok alsook de eerste hoogtemeters. Na een opwarmer over Conwy mountain -waar je een mooi zicht op de kust krijgt- loopt dag 1 over de hoogste toppen van Snowdonia.
Al snel is het lopen in de mist, maar dat kan de pret niet drukken. Ook de lopers rond mij hebben hier duidelijk lang naar uitgekeken, wat te merken is aan de uitgelaten sfeer. Tegelijkertijd ben ik op mijn hoede het tempo niet te hoog te leggen en mijn lichaam wat te sparen voor wat nog komt. Helaas mag het niet baten en na een kilometer of 10 laat de pees aan de voorzijde van mijn linkervoet zich al goed voelen, maar niets aan te doen… De eerste 3000-ers (in feet) tik ik nog in de mist aan, maar eens deze boven Pen yr Ole Wen opstijgt is het uitzicht spectaculair. Mijn snelheid tijdens de afdaling is dat beslist niet omdat ik hier al niet meer voluit durf te gaan omwille van het probleem met mijn voet. Stef Maginelle loopt me hier vlot voorbij, maar we zien elkaar terug aan de bevoorrading (waarvan er slechts één per dag is) aan de voet van Tryfan.
Tryfan
Met 2 boterhammen met een dikke laag boter -een overschot van mijn lunch van zondag waar ik nog 2 dagen op zal teren- in de hand verlaat ik het controlepunt en begin gestaag aan de klim. Dit gaat vlot, al zou het met een boterham minder wat vlotter zijn gegaan, want deze naar binnen werken terwijl je stilaan op je adem begint te trappen blijkt toch niet zo evident te zijn… Eens ik mijn handen weer vrij heb kom ik Åke Fareng tegen die ik hier 3 jaar geleden ontmoette en klauter in zijn buurt het laatste stuk naar boven. In de klauterafdaling die erop volgt ben ik echter een stuk trager, en intussen heeft Stef me weer bijgehaald waardoor we samen de klim naar Glyder Fach kunnen aanvatten. De afdaling naar Pen-y-pass is een groot stuk zonder pad, en ik heb het gevoel dat ik niet op de beste lijn zit om efficiënt vooruit te raken, maar ik ben er toch tijdig om weer bij Stef aan te sluiten voor de laatste serieuze beklimming van de dag.
In tegenstelling tot 3 jaar geleden is Crib Goch ditmaal vrij van wolken, wat extra zin geeft om er op te klauteren. Ik ben vlot boven, maar over de graat zelf ben ik duidelijk niet van de snelste (in het dagfilmpje ben ik even te zien rond 2:30). Samen met Stef tik ik nog Carned Ugain en Snowdon aan, die intussen wel weer voor een stuk in de mist zitten. Tot zover ging het vrij vlot, maar eens ik de afdaling aanvat begint mijn voet nu echt behoorlijk tegen te werken. Enerzijds kan ik op veel stukken niet veel sneller en anderzijds wil ik me zo veel mogelijk sparen zodat ik er de volgende dag hopelijk weer behoorlijk tegen kan. Het kamp is van kilometers ver al te zien, maar het gaat nu tergend traag. Pas in de laatste kilometer, wanneer het terrein weer wat regelmatiger is en minder steil naar beneden loopt kan ik weer herademen en genieten van het uitzicht op een heel veld met “blue bells” (hyacinten).
In het kamp (en in deze film) is duidelijk te merken wat voor geoliede machine de organisatie is. Een medewerker begeleidt me met mijn bagage (50l dry bag en 20l drop bag) naar mijn tent. Bij het vertrek had ik het lumineuze idee gehad om in mijn drop bag een drinkbus met water te stoppen. Dit maakt dat ik dadelijk na aankomst al water ter beschikking heb en kan beginnen rehydrateren. Ik los er een tablet elektrolyten in op en voeg wat vers gembersap -een gemberrasp zal zowat mijn belangrijkste “luxury item” van deze tocht blijken- toe voor een heerlijke hersteldrank. Vervolgens ga ik 10 minuten in de koude beek staan om mijn pees te koelen en het ergste vuil van mijn benen te spoelen. Daarna schuif ik aan bij de medische tent voor verzorging. Hier krijg ik een tapingtechniek aangeleerd om mijn pees wat te ontlasten. Ik passeer tweemaal langs het veggie-buffet en installeer me in de tent om na het lezen van een paar pagina’s met het vallen van de avond mijn nachtrust aan te vatten.
Dag 2 – Voor even hersteld
’s Nachts gaat mijn lichaam vollenbak in herstelmodus, wat voor een vrij onrustige slaap zorgt met nachtelijke plaspauzes. Helaas ben ik mijn bril vergeten, want voor zover ik er kan oordelen ziet de hemel er hier schitterend uit… Ik ben vrij vroeg uit de veren. Ik doe deze ochtend nog vrij rustig aan, maar probeer toch zo efficiënt mogelijk te ontbijten, te pakken en water bij te vullen. In tegenstelling tot de eerste dag mag je de volgende dagen vrij kiezen wanneer je vertrekt. Hiervoor staat een aanbevolen tijdsslot aangeduid op het ‘resultatenticket’ (zie hierboven). In theorie mag ik tussen 8:30 en 9:00 vertrekken, maar omdat ik geblesseerd ben wil ik toch voldoende veiligheidsmarge inbouwen en ben ik al rond 10 voor 7 op pad. Op Cnicht, de eerste top van de dag, krijgen we al meteen een schitterende zonsopgang voorgeschoteld. Bij de afdaling is het wat zoeken om een goeie lijn te vinden tussen de her en der losliggende stenen. Maar na de Moelwyns ben ik blij een interessante alternatieve lijn (sinds de editie van 2017 is er weliswaar een GPS track voorhanden, maar de deelnemers zijn op de meeste stukken vrij om een alternatieve route te nemen) te hebben gevonden om af te dalen en pik ik aan bij een Dragon’s Back veteraan die nog een kleine short-cut kent langs een riviertje om water bij te vullen en mooi uit te komen bij de oversteek over de spoorweg.
Uitzicht vanaf Cnicht
Dergelijke ontmoetingen maken deze race ook uniek. Door de vrij te kiezen starttijd heb je een grote kans om andere lopers -ongeacht hun niveau- op één of ander moment te kruissen. Eén van deze ontmoetingen was met Caz the Hat, een ubersympathieke Welshman die zowat overal de efficiëntste route weet te vinden. Tijdens de beklimming over de weg loop ik ook een poos in de buurt van Lisa Watson. Zij is overduidelijk aan het racen, want zodra er een vrouw achter haar opduikt schakelt ze een versnelling hoger. Maar zij is niet de enige die opgejaagd wordt, opeens zie ik een schaap spectaculaire sprong maken… geschrokken van een hond zo blijkt later.
In normale omstandigheden zou ik hier niet met stokken lopen…
maar kijk naar die grimas als het gewicht op mijn linkervoet komt
Ik arriveer vrij vlot op de bevoorrading van de dag. Na het verlaten van het controlepunt loopt de route over de Roman Steps vrij geleidelijk omhoog naar de Rhinogs, maar naarmate de top nadert wordt het toch weer behoorlijk pittig en tijdens de technische afdalingen kom ik toch terug in de problemen met mijn Tibialis anterior-pezen, die zich nu ook aan mijn rechtervoet laten voelen. Opnieuw gaat de laatste afdaling zeer moeizaam, maar de laatste kilometers dalen vrij geleidelijk waardoor het weer enigszins lukt om te lopen. Ik sluit een aantal kilometer aan bij een Maleisische ultraloper, maar vertraag weer om mijn pezen wat te sparen. Terwijl ik in een kort steiler stuk over de weg naar beneden aan het sukkelen ben passeert Åke me samen met een Fransman. Op de Penmaenpool tolbrug klamp ik bij hen aan voor een korte babbel. Na 11u en 6 minuten zit dag 2 van 58km er op, al bij al respectabel voor een geblesseerde. De avond en ochtendroutine van vorige dag houd ik de rest van de race aan, met dat verschil dat ik vanaf nu 2 benen moet intapen…
Dag 3 – De langste dag
In mijn hoofd is dag 3 de langste dag, en ik ben al om 10 na 6 op pad in de hoop zo niet in het donker te hoeven lopen. Het is duidelijk dat ik bij de vroegste lading ben, het aantal lopers is nog vrij beperkt en na de beklimming op de weg -waar ik nog behoorlijk vooruit geraak- heb ik nog weinig andere lopers in het vizier, wat door de mist op de toppen voor een beetje zoeken zorgt. Na het 2e controlepunt loop ik een poos samen met een Canadees. Ons tempo is zeer gelijkaardig en ik heb er wel zin in om langer samen te lopen, maar terwijl één van ons met de rugzak prutst en ik tijdens een moment van onoplettendheid -door het volgen van het pad- van de aanbevolen route ben afgeweken, raken we elkaar kwijt. Maar geluk bij een ongeluk weet ik -door mijn studiewerk op http://blog.ptityeti.be/2016/06/how-to-kill-a-dragon/ – dat dit net een plek is waar ik (volgens de statistieken) mijn voordeel kan doen door een alternatieve route te nemen. Dat blijkt ook als ik terug op de aanbevolen route zit en niemand meer op deze route kan bespeuren. Na een paar eenzame kilometers kan ik aanpikken bij Oliver Noakes. Hij was om 6u stipt vertrokken om ondanks de omgeslagen enkel de dag ervoor binnen de tijd te kunnen finishen, maar blijkt nog goed vooruit te geraken. Op de top van Tarren y Gesail ontmoeten we tot mijn verbazing de vrouw van Stef die mee helpt met de organisatie. Zij geeft me de tip om in de afdaling op de hoek van het bos te mikken. Het loopt minder snel, maar door het lange gras lijkt deze afdaling me redelijk goed af te gaan en ook op de bosweg raak ik behoorlijk vooruit, waardoor ik op dat moment als één van de eerste lopers van de dag over de route loop.
Het stadje waar we vervolgens passeren is traditioneel een plek waar de lopers winkels plunderen om een paar lekkernijen in te slaan. Op voorhand dacht ik dat een ijsje me wel zou smaken, maar eens ik er ben is die goesting over. Frambozen op het marktkraam kunnen me echter wel bekoren en smaken op dat moment overheerlijk. De bevoorrading van de dag ligt net buiten het stadje. Terwijl ik daar mijn voorraad water en eten aan het bijvullen ben word ik verbluft bij het zien hoe efficiënt Lisa door het checkpoint gaat. Op dat moment is ze duidelijk op dreef! Bij mij gaat het vanaf dan een stuk minder, maar een paar km samenlopen met Caz hebben duidelijk een goede invloed op het humeur! Opnieuw is het vooral de laatste afdaling, die ditmaal zeer geleidelijk en begrast is, die me nekt en waar ik in “spaarmodus” moet. Plots hoor ik achter mij een geluid dat naarmate het dichterbij komt iets van (epische) filmmuziek blijkt te zijn die de Canadees die ik eerder die dag tegenkwam aanspoort om hier naar beneden te denderen. “Whatever it takes” roept hij er nog na. In de laatste km wordt ik nog gepasseerd door Sabrina Verjee. Zij is duidelijk minder fris dan vorige dag toen ze me gezwind voorbijliep. Blijkbaar is ze die dag zeer diep gegaan want als ik binnenloop blijkt ze net na de finish te zijn gecrasht waardoor ik word omgeleid bij het betreden van het kamp.
Ik ben net binnen de 12u rond met de 71 km en verwen mijn voeten op een onderdompeling in een extra koude beek. Om de dag in schoonheid af te ronden krijg ik aan de hemel een prachtige omgekeerde regenboog te zien en lukt het me om hier even het thuisfront te contacteren.
Dag 4 – Sterven op de weg
Na een koude nacht, waarvoor mijn slaapzak net wat te minimalistisch bleek, ben ik weer vroeg vertrekkensklaar. Dat blijkt nog goed uit te komen want tot enige verbazing -omdat ik door mijn blessure dag per dag bekijk- blijkt de route voor dag vier nauwelijks korter dan die van de dag ervoor… Het venige terrein en de passage doorheen een windmolenpark aan de start van de dag zorgen voor een behoorlijk ander uitzicht (en een stuk nattere voeten) ten opzichte van vorige dagen, wat het toch weer zeer interessant maakt. De beklimmingen zijn minder hoog en steil, en er zit regelmatig een stuk over de weg tussen, maar de spieren en pezen laten het ook behoorlijk afweten waardoor het bij momenten toch zeer moeizaam vooruit raak. In de dagfilm zie je me rond 1:30 nog een efforke doen, maar dat is een nobele uitzondering…
De 2e helft van de dag loopt grotendeels over droger terrein, weides, kapvlaktes en bos waar op sommige plekken honderden meters blauw kleuren van de “blue bells” boshyacinten, en eindigt met een 10 km over asfalt. De eerste paar kilometer hiervan gaan behoorlijk omhoog, maar daarna is het grotendeels naar beneden. Wie nog redelijke benen heeft geraakt hier snel vooruit, maar dat kan ik van mezelf niet zeggen, al is het nu ook niet zo dat ik hier massaal werd ingehaald… Pas als ik in de laatste paar km aanpik bij David, waarmee ik eerder al stukken samenliep, rolt het weer iets vlotter om uiteindelijk na 11u15 op de laatste kampplaats van de race aan te belanden.
Dag 5 – Traag gaat ook
Op de laatste dag van de DBR blijven eigenlijk maar twee soorten lopers over: zij die de finish ruiken en er in slagen nog meer uit hun vermoeide lijf te schudden dan ze mogelijk achtten en zij die onderweg averij opliepen maar vastbesloten zijn om deze tocht uit te hobbelen, strompelen of kruipen… Ik reken mezelf tot deze tweede categorie.
In tegenstelling tot voorgaande dagen kan ik niet zeggen dat “het wel meevalt” als ik bij de start op gang probeer te komen. Gelukkig loopt het eerste stuk van deze dag over makkelijk terrein en kan ik stukken aanklampen bij andere lopers die ik eerder tijdens de week tegenkwam. Na een kleine 4u kom ik toe bij het Usk reservoir en ik heb op dat moment nog ruim 2,5u marge ten opzichte van de cut-off tijd. Het moet met andere woorden al heel slecht lopen om niet binnen de tijd te finishen, maar wat volgt is wel een pak moeilijker terrein doorheen het Brecon Beacons nationaal park.
Na een klim over een kilometer of 3, waarop ik er naar mijn gevoel niet in slaag een goede lijn te vinden, ben ik op het hoogste punt van de dag aanbeland (Fan Brycheiniog). Vanaf dan zit ik op de -overigens schitterende- route die ik in april reeds verkende. Ik slaag erin in een efficiëntere lijn naar het 2e controlepunt te lopen en vandaar neem ik ook een lagere lijn die wellicht ook interessanter is, maar op dit moment ben ik zo traag geworden dat het nauwelijks uitmaakt. Op deze laatste dag krijgen we voor het eerst (lichte) regen over ons heen en omdat ik me danig traag voortbeweeg moet ik toch een jasje aantrekken om niet te veel af te koelen. Rond mij zie ik de toplopers passeren en word ik door mijn pijnlijk trage tempo ook constant door tragere lopers ingehaald. Pas als ik in de laatste afdaling in Brecon Beacons Dan tegenkom -die op dag 2 in de problemen kwam, maar de resterende wedstrijd telkens de 2e helft van de route (niet-competitief) aflegde ondanks de blessurelast- kan ik een tijd bij een medeloper aansluiten. In totaal deed ik een dikke 4:15 over de 21 km in het nationaal park, wat -ondanks het gezoek tijdens de verkenning in april- toch een uur langer is dan toen. Over de weg heb ik aanvankelijk moeite om Dan bij te houden, maar uiteindelijk komt er toch weer wat beweging in. Op de resterende ca. 9 km naar de finish krijg ik weer een aantal lopers in het vizier en kan ik me verwonderen over hoe dit stuk van de route, met hagen en muurtjes doorheen de weides, er op een anderhalve maand tijd toch behoorlijk anders uitziet. Met nog 2 dalende kilometers over de weg te gaan heb ik iets van “foert lichaam, het hoofd wil hier nog een stuk lopen!”. Dit lukt wonderwel, en weekt tegelijkertijd ook ongelofelijk veel emotie los waardoor ik met een grote glimlach over de finish loop… Wat een tocht!